Eigen Haard (1895)

 

Blz. 515

 

De Marinewerf te Amsterdam

 

Door

 

J. S. VAN VEEN.

 

Voor die lezers van Eigen Haard, welke in Amsterdam wonen zal de Marinewerf aldaar wel geen geheel onbekende zijn; tenminste zij zullen op hunne wandelingen wel eens een blik van buiten af op die inrichting geworpen hebben.

Voor velen van de lezers, die geen inwoners der hoofdstad zijn, ook al hebben zij wel eens uitstapjes daarheen gemaakt, zal daarentegen een bezoek aan de Marinewerf iets geheel nieuws zijn. Amsterdam levert gelukkig meer bezienswaardigheden op, zoodat iemand, die slechts één dag daar doorbrengt, zich gewoonlijk in andere stadsgedeelten ophoudt dan dat waar de werf zich bevindt.

Het zal dan ook wellicht niet ondienstig zijn, wanneer wij eens vooraf op verkenning uitgaan in dat minder door vreemdelingen bezochte deel. Van den Dam, het hart der stad, uitgaande brengt de tram "Prins Hendrikkade", ons spoedig waar wij zijn willen. Gedurende het laatste deel van den rit bemerken wij reeds dat de zeevaart in Noord-Oostelijk deel der stad eene groote rol speelt. In het Oosterdok en verderop, over den spoorwegdijk ziende, vinden wij overal zeeschepen, lossende of ladende of ook wel met die beide verrichtingen tegelijk bezig. Eén groot schip dat reeds van verre in het oog valt, doet aan die soort van drukte nooit mede, en dat is de "Admiraal van Wassenaer", het opleidingsschip voor onze aanstaande schepelingen der Marine. Liggende aan den hoek der Marinewerf, die het meest naar de stad gekeerd is, geeft het voor den vreemdeling als het ware de grens aan, waar het terrein voor den handel ophoudt en dat der oorlogsmarine begint. Deze grens is overigens duidelijk waar te nemen, daar de werf geheel omgeven is aan de landzijde door een muur en aan de waterzijde door een remmingwerk, dat wil zeggen, eene doorloopende rij palen in het water, onderling door balken verbonden.

Wanneer de tram ons aan het eindpunt der Prins-Hendrikkade bij de kweekschool voor de zeevaart gebracht heeft, vervolgen wij verder te voet onzen tocht langs het Entrepôt-dok en het Zeemanshuis.

Het dak van dit gebouw heeft als waarnemingspunt gediend om den lezers het panorama van de werf te verschaffen, dat hierbij gevoegd is. Het schip aan de uiterste linkerzijde is de "Admiraal van Wassenaer", die reeds onze aandacht getrokken heeft.

Van het Zeemanshuis komen wij aan de Kattenburger brug, gedeeltelijk op de rechterzijde der plaat nog zichtbaar.

Hier heeft men ter linkerzijde bij helder weder een schoon uitzicht op de stad, terwijl rechts de Nieuwe Vaart ons een deel van de vloot der koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij laat zien. Nu komen wij op het Kattenburgerplein en betreden daardoor een deel van Amsterdam, dat eerst in de 17de eeuw aan het water ontwoekerd is.

 

Blz. 516

 

Onze aandacht wordt getrokken door eene vrij groote menschenmassa welke zich in de Groote Kattenburgerstraat beweegt en zich van daar langzamerhand in verschillende richtingen verspreidt.

Naderbij komende bemerken wij eene soort van drukte als op eene marktplaats; men vindt er allerlei wagens met snuisterijen, kleedingstukken, vruchten en andere zaken, terwijl de kooplieden hun best doen om hunne waren aan den man te brengen, en wel zeer letterlijk aan den man, want vrouwen zien wij in de massa niet; alleen op een paar uitgezochte plaatsen langs den weg staan armoedig gekleede vrouwen met jeugdige spruiten op den arm en om haar heen, om ook, al te speculeeren op de zoo pas gevulde beurzen der werklieden, door wie de gansche drukte veroorzaakt wordt.

Het is namelijk Dinsdag, betaaldag op 's Rijks werf, en aangezien de betaling voor twaalf uur afloopt hebben de werk1ieden dien dag eenige minuten langer schafttijd dan op andere dagen, zoodat zij niet, zooals anders, genoodzaakt zijn naar huis te rennen om op tijd weder terug te kunnen zijn.

Terwijl wij een oogenblik blijven toekijken, wordt geleidelijk een aardig kapitaaltje van de werf gedragen; immers, het aantal werklieden dat daaraan mede doet is vrij aanzienlijk, in drukke tijden wel tot ongeveer achttienhonderd man. In slappe tijden echter wordt dit aantal natuurlijk met eenige honderden, zelfs wel met een duizendtal verminderd, en het is zeer begrijpelijk,van welke groote gevolgen dit is voor de stadswijk, waaraan de werf hare werkkrachten ontleent.

Het zou in het belang van al die menschen en van de werf als nijverheidsinrichting zijn, wanneer er altijd ongeveer evenveel werk te verrichten was, zoodat het ontslaan van jonge en krachtige mannen zoo niet geheel, dan toch zooveel mogelijk vermeden kon worden. Doch het gaat in dat opzicht met de Rijkswerf al evenzoo als met de particuliere ondernemingen; zij hangen allen af van de bestellingen die gedaan worden. En al zou de Regeering haar uiterste best doen om die bestellingen, wat de Marinewerf betreft, zoo geregeld mogelijk te doen toevloeien, dan is nog een afkeurend oordeel der Volkvertegenwoordiging over de Marinebegrooting in staat om die plannen en daarmede den geregelden gang van zaken op de werf weder voor een geheel jaar in de war te sturen.

Gelukkig in dit opzicht bestaat de Marinewerf niet alleen tot het bouwen van schepen, doch tevens tot het bewaren en in orde houden van een deel der oorlogsvloot. Daarbij is zij het magazijn dat voorzien moet in de dagelijksche behoefte aan levensmiddelen, kleeding en andere scheepsbenoodigdlieden voor de oorlogsschepen welke in dienst' zijn.

Hieruit volgt dat de Marinewerf er nooit geheel en al verlaten kan uitzien en dat nten allen tijde een aantal menschen daar bezig moet zijn.

 

Menigeen zou zich verwonderen, wanneer hij vernam hoevele soorten van ambachtslieden op de werf hun werk vinden. Men denkt somtijds alleen aan de scheepmakers, die den romp van een ijzeren schip ineen zetten en aan de scheepstimmerlieden die de houten dekken er in leggen, of, zooals vroeger meer gebeurde, geheele schepen van hout timmeren. Maar om een schip geheel klaar te maken zijn nog verscheidene andere ambachten noodig, zooals: smeden, bankwerkers, draaiers, ijzer- en metaalgieters, koperslagers, huistimmerlieden (de naam van scheepsbeschieters zou beter uitdrukken wat dezen te doen hebben), modelmakers, blokmakers, kuipers, metselaars, machinisten, stokers, takelaars, zeilmakers en anderen.

Bij eenig nadenken za1 men allicht uitvinden, wat voor elke dezer kategorieën het aangewezen werk op de werf kan zijn; buitendien zullen wij straks ons door eigen aanschouwing kunnen overtuigen of wij goed geraden hebben.

 

Wij melden ons nu even op de werf aan, om van den Directeur en Commandant vergunning te vragen om 's namiddags de inrichting te mogen bezoeken, hetgeen ons dadelijk toegestaan wordt, en zetten daarna onzen verkenningstocht voort over het Kattenburgerplein en verder langs het goederen-emplacementvan de Hollandsche Spoorweg-Maatschappij.

Het is een dichtbevolkte buurt die wij te zien krijgen, voor het grootste deel nog in ouderwetschen trant gebouwd, helaas niet ter bevordering van de volksgezondheid. Let maar eens op het groote getal kelderwoningen, reeds jaren lang in gebruik, het komt er niet op aan of zij vochtig en bedompt zijn of niet.

Het ergste op dit gebied zien wij nu nog niet eens, want daartoe zouden wij ons in de zijstratraten moeten begeven. Een klein weinigje hoop op beterschap in den toestand dier woningen krijgen wij gelukkig doordat wij opmerken, dat de oude huizen reeds hier en daar hun bestaan hebben moeten opgeven en door nieuwe vervangen zijn.

De twee grachten, die deze wijk in drieën verdeelen, zijn aan beide zijden omgeven door scheepswerven, terreinen voor een houthandel,voor opslag van steenkolen en voor andere handels- en nijverheidsondernemingen. De Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel neemt daaronder eene eerste plaats in. Deze fabriek met de Marinewerf te zamen beheerschen voor een groot deel de welvaart van de uitgebreide buurt, waarin wij ons bevinden.

Aan deze fabriek grenzende vinden wij de voormalige Rijkslijnbaan, een zeer uitgestrekt gebouw, waarin vroeger al het touwwerk voor de Marine geslagen werd, doch dat tegenwoordig alleen dient tot bergplaats van verschillende artikelen, waarvoor op de werf geen plaats is.

Achter de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel en naast de voormalige Rijkslijnbaan ligt nog een terrein verscholen, dat vroeger diende tot be-

 

Blz. 518

 

waring van kanonnen en daarom Geschutwerf heette, doch dat van bestemming veranderd is. Men vindt er nu houten loodsen tot bewaring van ledige projectielen en sedert een paar jaren een cholera-barak, waarin schepelingen en ander personeel der Marine in tijden van epidemie verpleegd kunnen worden.

In gedachte den hoofdweg verlaten hebbende, keeren wij er weer naar terug en komen, de tramlijn volgende, in de Czaar Peterstraat, die met de aansluitende straten uit den nieuwen tijd dagteekent en dan ook, zoowel door de meerdere breedte als door het betere uiterlijk der huizen een eenigszins aangenameren indruk maakt dan wat wij tot nu gezien hebben.

Toch zijn wij blijde eindelijk uit het gewoel der straat te te komen en weer te genieten van de frissche lucht en het ruime uitzicht dat ons wacht. Wel bevinden wij ons eerst in een zandwoestijn, van spoorbanen doorsneden, doch die hebben wij spoedig achter den rug. Aan de handelskade met het uitzicht op het IJ en op den overkant halen wij eens ruim adem om de stofŽge en dikwijls minder welriekende atmosfeer te vergeten, waarin wij ons bewogen hebben.

Wij moeten echter aan den tijd denken, die inmiddels voorbijgaat, en nemen de eerste brug die naar de stad terugleidt en ons gelegenheid geeft om, na even een blik rechts op de buitenzijde van de Marinewerf geworpen te hebben, weder in de Groote Kattenburgerstraat te komen en de poort van de werf te bereiken.

(Wordt vervolgd.)

 

Pagina 531

 

De Marinewerf te Amsterdam.

 

Door

 

J. S. VAN VEEN.

 

(Vervolg van blz. 518)

 

De straat is weder vol met menschen, want de werf luidt. De stoet beweegt zich statig langzaam naar binnen. Geen wonder, want wanneer men zoo pas den inwendigen mensch versterkt heeft en zoo snel mogelijk een aanmerkelijken afstand afgelegd heeft naar de poort, die voor telaatkomers onverbiddelijk gesloten wordt, dan gunt men zich eene herademing, wanneer het doel bereikt is.

Even kalm als iedereen wandelen wij mede naar binnen en hoewel het beeld van Tromp, dat, afkomstig van een niet meer bestaand schip van dien naam, op het voorplein is opgesteld, het anders schijnt te willen aanwijzen, slaan wij rechts af en volgen de groote massa naar hun werk.

Plotseling, na een gebouw waar alles nog stil is, doorgegaan te zijn, bevinden wij ons voor den romp van een groot stalen schip dat, op de helling staande, omgeven is door een gewirwar van houten palen, talken en planken, die te zamen de stelling vormen waarop zoo menige voetstap gezet moet worden voordat het schip te water gelaten kan worden.

Het schip, dat nu voor ons staat is de "Kortenaer”, waaraan een artikel in no. 13 van den vorigen jaargang van dit tijdschrift gewijd werd. (1)

Hoewel het ons reeds reusachtig toeschijnt op den korten afstand, die ons er van scheidt, werden er op dezelfde plaats ook nog wel grootere schepen. gebouwd. Twee jaren geleden onder andere werd daar gewerkt aan het pantserdekschip "Koningin Wilhelmina der Nederlanden", dat de eer genoot, de beide Koninginnen op zijne stellingen te ontvangen en dat later door Hare Majesteit Koningin Wilhelmina te water werd gelaten.

Iedereen op de werf zal weten te verhalen van alles wat de twee vorstinnen toen gezien en gedaan hebben, en men mag veilig aannemen dat de indruk door die bezoeken achtergelaten, goed doet aan den geest die onder het personeel van de werf heerscht.

Al wat voor de bewerking der platen en staven, waaruit een stalen schip opgebouwd wordt, noodig is, vinden

 

(1) De "Kortenaer" is sedert te water geloopen en ligt nu in aftimmmering.

 

Blz. 532

 

wij in den onmiddelijken omtrek van de helling verenigd.

Een groot walswerktuig om zware platen te buigen, door een kap overdekt, waaronder een loopkraan zich bevindt om de platen die gewalst moeten worden en somtijds 2000 à 3000 K.G. wegen, te kunnen ophangen en zoodoende gemakkelijk te behandelen. Een werktuig ingericht aan de eene zijde om van platen de overtollige randen af te knippen volgens het verlangde patroon, aan de tegenoverliggende zijde, om in de platen de gaten te drukken of te ponsen (punchen), die bestemd zijn voor de klinknagels waarmede alles aan elkander verbonden wordt, aan eene derde zijde vindt men ook eene inrichting om gaten in platen te drukken, maar dat zijn "gaten" zoo groot, dat een persoon er gemakkelijk door kan kruipen; en alsof er geen kracht voor noodig was, is zulk een gat in enkele seconden gepuncht. Voor diegene, [die] niet met deze soort van werktuigen bekend is, is het altijd merkwaardig ze in hunne werking te zien.

Wij zien verder een aantal smidsvuren, waarin staven gesmeed worden om ze den vereischten vorm te geven, buigpersen waarmede dit in vele gevallen koud kan geschieden, cirkelzagen waarmede stalen en ijzeren staven op lengte gezaagd worden en meer soortgelijke toestellen.

Wie de vraag mocht doen, op welke manier gezorgd wordt, dat per slot van rekening het schip in vorm overeenkomt met de teekeningen van het ontwerp, kan zijne weetgierigheid dadelijk bevredigen. Naast de helling van de Kortenear vinden wij op eene andere helling eene open loods staan, die daar tijdelijk opgeslagen en met tectorium, eene regenwerende; doch het daglicht doorlatende stof, gedekt is. In het overvloedige zachte licht onder die kap vinden wij op groote houten borden de teekening van den vorm van het schip op ware grootte, en op deze teekening zijn werklieden bezig, om van lichte houten plankjes patronen of mallen samen te stellen van alle benoodigde deelen. Eenvoudig, niet waar?

 

Om het oorverdoovend leven, door het blinken en hameren op zulk een schip in aanbouw veroorzaakt, te ontloopen, gaan wij eene nabij zijnde werkplaats in, waar wij zeer lange platen zien schaven en staal zien zagen door cirkelzagen en lintzagen alsof het het zachtste materiaal was dat er bestaat. Plotseling zie wij een vonkenregen in het midden der werkplaats en denken daarbij aan een vuurwerk ter begroeting der binnengetredenen. Het is echter niets anders dan het gevolg van het slijpen der zagen op een amarilschijf, die door de snelle ronddraaing de vonken in het rond doet spatten.

Wij verlaten deze en treden eene andere werkplaats binnen, hoog en ruim.

Hier vinden wij nog meer walswerktuigen, boren, draaien, schaaf- en steekbanken, alles in beweging om ijzeren en koperen voorwerpen af te werken.

Door eene deur aan de zijde, tegenovergesteld aan die door welke wij binnentreden, komen wij in eene zeer somber verlichte ruimte, die blijkens de inrichting eene groote smederij is, doch op dit oogenblik geheel verlaten er uit ziet. Er zijn echter ook wel jaren genoeg geweest (en zij zullen er zeker ook wel wederkeren) dat ook dit gebouw vol leven en beweging was en geheel verlicht werd door de groote roode vlammen opstijgende uit de 4 rijen smidsvuren.

Uit het duister in het volle daglicht komende, richten wij onze schreden naar den kant van het natte dok of bassin, waaromheen het werfterrein zich uitstrekt en ontwaren daarin een groot drijvend toestel, van eigenaardigen vorm, door sommigen de "olifant" doch doorgaangs de stoomlichter genoemd. Hoewel niet aantrekkende door sier1ijkheid van vormen, is het een zeer nuttig werktuig, dat reeds lange jaren dienst doet om zware lasten te lichten en te vervoeren. Het plaatsen van stoomketels en geschuttorens in de nieuw gebouwde schepen behoort tot zijn taak.

 

Zooals het op de plaat is voorgesteld, zijn de schilders

 

Blz. 533

 

met behulp van stellingen bezig geweest om de huid van de olifant glad en glimmend zwart te maken. Meer op den achtergrond zien wij de stelling van de Kortenaer en een der beide hooge kranen, die bij het schip gebruikt worden om alle materialen op hun plaats te brengen.

Langs de zoogenaamde "ketelmakerij" waar nooit stoomketels gemaakt worden, doch wel allerlei werk van aanverwanten aard, en verder dwars over het benedeneind der twee reeds bezichtigde hellingen gaande, brengen wij een bezoek aan de stoomzagerij. Wij ademen daar de zoete geur in die door het zaagsel van teakhout verspreid wordt. Een dennen mast van verbazende lengte, die in de zaag tot stellingdeelen verwerkt wordt, verspert ons den weg; wij moeten dus een omweg maken en blijven daarna een oogeblik vertoeven bij de schaafmachine die bezig is om planken aan 4 zijden tegelijk te schaven, ons wel wachtende van te dichtbij te komend uit vrees door de in het rond geslingerde splinters van het hout getroffen te worden.

Onmiddelijk achter de zagerij vinden wij eene werkplaats waar ijzeren voorwerpen gegalvaniseerd, dat is met een laag zink overtrokken, en koperen ketels vertind worden. Het is echter geen genot, hier lang te blijven want de damp van zoutzuur die bij dit werk ontwikkeld wordt is benauwend voor de longen en zou ons spoedig aan het hoesten brengen.

Dan maar liever verder gegaan door de koperslagerij, de kleine draaierij en de smederij daarnaast.

Deze smederij is geheel het tegengestelde van die, welke wij reeds bezocht hebben. Hier is behalve leven en beweging ook licht, lucht en ruimte, alle drie zoo noodig voor opgewektheid bij den arbeid.

Na deze werkplaats verlaten te hebben moeten wij een deel van den eerst afgelegden weg nog eens langs en komen dan door een langen, koelen gang naast het ijzermagazijn bij de achterzijde van de Marinierskazerne. Aangezien deze niet tot de werf behoort, gaan wij er voorbij en bezoeken de zoogenaamde grofsmederij, niet om hare aantrekkelijkheid van uiterlijk, maar omdat wij hier kunnen zien hoe stalen staven na eerst in een oven over de gansche lengte gloeiend gemaakt te zijn, gebogen worden tot spanten voor het op stapel staande schip. Bij een anderen oven zien wij hoe groote stalen platen, na eveneens geheel tot gloeihitte gebracht te zijn, gehamerd en geklopt worden tot zij den verlangden vorm bezitten.

 

Blz. 534.

 

Het is echter bij zoo'n heete plaat niet best uit te houden en wij trekken ons terug om daarna een bezoek te brengen aan de gieterij.

Hoe stil is het hier! Men zou een speld kunnen hooren vallen, wanneer de vloer niet bestond uit zulk los zand. Zoo'n zwarte zandgrond staat wel niet erg zindelijk, maar dit behoort er zoo bij, evenals de kuilen en bergen die wij bemerken.

Hier en daar zien werklieden in allerlei houdingen, staande, zittende of liggende bezig de zwarte zandmassa te kneden en te bewerken, waardoor de vormen verkregen worden die dienen zullen om het gesmolten metaal de vereischte gedaante te doen aannemen.

Het smelten en gieten van het ijzer of koper geschiedt niet alle dagen, ook heden niet, zoodat wij de kans misloopen om het vuurwerk te zien, dat bij het uitgieten der bakken veroorzaakt wordt door de rondspattende vonken. Nu dat hopen wij dan wel eens later te zien.

Wij vervolgen onzen weg langs eenige groote steenkolenhopen en langs het gebouw waarin de bureaux van scheepsbouw gevestigd zijn. De houten loods daartegenover maakt ons nieuwsgierig; wij treden binnen en bevinden ons in het bijzijn van eene verzameling kanonnen en aŽuiten van allerlei grootte. De kleinste kanonnen zijn niet te zwaar om door één man gedragen te worden. De grootste daarentegen boezemen ons eerbied in. De monding is zoo wijd, dat een jongen er best in zou kunnen kruipen.

De een of ander zal misschien denken: hoe komen die zware kanonnen hier in deze loods? Wel, dat is met weinig woorden spoedig opgehelderd. De naar het water gekeerde zijde van de loods is er op ingericht om geheel of gedeeltelijk weggenomen te kunnen worden, en wanneer dat gedaan is dan is het voor den drijvenden stoomlichter, dien wij reeds zagen, een kleinigheid. om de kanonnen op hun plaats te brengen of ze er van daan te halen.

In de onmiddellijke nabijheid van de geschutloods staat een steenen gebouw waarin machinedeelen voor de in conservatie zijnde schepen bewaard worden. Een deel van het gebouw is ingericht voor zeilmakerij.

Verderop staat een lang houten gebouw, waarin sloepen gemaakt en bewaard worden: het is niet onaardig om hier den scheepsbouw in het klein gade te slaan; het ziet er veel huiselijker uit dan bij eengroot schip in aanbouw.

Na de sloepenloodsen passeeren wij een nog nieuwe houtloods, en komen dan aan een lang steenen gebouw met twee verdiepingen.

Beneden oefenen de huistimmerlieden hun vak uit, waarbij zij gebruik maken van een aantal machines om te boren, zagen, steeken en draaien.

Boven vinden wij een taakelaarswerkplaats, een schilderswinkel en eene blokmakerij. Hoewel een meer nauwkeurige bezichtiging dezer werkplaatsen wel de moeite waard zoude zijn, zullen wij ons er niet al te lang ophouden; zelfs de schilders die bezig zijn met het gereed maken van vreemde natievlaggen door er met kunstvaardigen hand olifanten, leeuwen, draken en andere merkwaardigheden op te schilderen, kunnen ons niet verleiden lang in bewondering bij hen te staan.

Wij steken over naar de monitor-kappen, waaronder meestal enkele monitors en kanonneerbooten gelegenheid geven om eens van nabij te zien, wat er al op deze oorlogschepen te vinden is.

De overkapping zelve, geheel op palen in het water gebouwd, is in het voorgaande nummer voorgesteld, gezien van de overzijde van het natte dok. Zij biedt ook eene schoone gelegenheid aan, om tijdelijk schepen te bergen die op het dek belangrijke herstellingen behoeven, waarbij regen een lastige gast zou zijn.

 

(Slot volgt.)

 

Blz. 548

 

De Marinewerf te Amsterdam.

 

Door

 

J. S. VAN VEEN.

 

(Slot van blz. 534.)

 

Dit gebouw verlaten hebbende, komen wij aan de "coupure" dat is de doorvaart voor in- en uitgaande oorlogschepen. Een kleine schipbrug stelt ons in staat door te loopen naar de overzijde. Wij gevoelen ons. hier dadelijk op een ander terrein. Tot hiertoe zagen wij overal werkplaatsen, hellingen en andere benoodigdheden voor den scheepsbouw.

Hier echter niets van dat alles. Hier leven wij te midden van de drukte der schepen in dienst, waarbij elk oogenblik de werkzaamheden afgewisseld worden.

Wij zien rechts het in een vorig nummer afgebeelde wachtschip de "Prins Maurits" tegen de buitenzijde der werf liggende en verderop het torpedomagazijn, waarachter het logementschip "Vulcaan" in gezelschap van enkele torpedo-booten. Boven het geboomte steken de masten van de "Wassenaer" uit. Somtijds vinden wij buitendien nog monitors of kanonneerbooten in dienst in den omtrek van den "Vulcaan" of in de coupure liggende.

Het werfterrein wemelt hier gewoonlijk van matrozen en andere schepelingen, vooral natuurlijk jongens van de Wassenaer.

Om een denkbeeld te geven van het levendige tafreel, dat zich hier aan ons oog voordoet en tevens om te doen zien hoe de jongens van de Wassenaer geoefend en gedrild worden, zijn een viertal illustratiën hierbij gevoegd, die zeker door velen met genoegen beschouwd znllen worden. Ook is op eene andere plaat voorgesteld hoe het Wachtschip en het Torpedo-magazijn zich vertoonen aan de wandelaars op den Oosterdoksdijk.

Er is aan dezen hoek der werf nog meer te zien, wanneer wij de gebouwen ingaan. Het dichtst zijn wij bij de zoogenaamde "droge kappen" in tegenstelling van de "natte dokken" voor conservatie van monitors. De droge kappen werden indertijd gebouwd en daaronder de kanonneerbooten op sleephellingen te halen en te bewaren. Dit geschiedt echter tegenwoordig niet meer. Een deel van de ruimte is voor het op de helling halen van torpedobooten ingericht. Het is een eigenaardig gezicht zoo'n aantal van die vaartuigen bij elkander te zien staan als rijtuigen in een stal.

Een ander deel van de droge kappen is ingericht tot

 

Blz. 550.

 

schoollokalen en takelzolder voor de opleiding der jongens van de Wassenaer.

In een afgesloten ruimte onder de kappen vinden wij nog enkele sloepen, waarvan er een zeer zorgvuldig ingepakt is, opdat er vooral een beschadiging aan zal komen.

Dit is namelijk de Koninginnensloep, die somtijds door de beide Vorstinnen bij haar bezoek aan Amsterdam gebruikt wordt.

Om het schoone vaartuig, dat zich nu zoo aan onbescheiden blikken onttrekt, toch eenigszins voor de lezers zichtbaar maken, vinden zij hiernevens eene photograŽsche afbeelding er van, die genomen werd de laatste maal dat het vaartuig in dienst gesteld was. Natuurlijk maakt de sloep hier niet zulk een goeden indruk als in de werkelijkheid met haar fraaie kleur en verguld lofwerk.

Naast de droge kappen staat een groot houtmagazijn, dat duidelijk zichtbaar is op den voorgrond van het panorama der werf. De zolder van dit magazijn is de "mallenzolder", eene merkwaardige ruimte voor wie er nooit geweest is. Verbeeld u een zolder vah 100 M. lang met een vlakke zwart geschilderde houten vloer, waar niets op staat; gezellig ziet het er zeker niet uit.

Op dien vloer wordt, voordat een schip gebouwd zal worden, de geheele teekening van den vorm er van op ware grootte gemaakt, nog meer volledig dan de teekening die wij reeds bij de Kortenaer onder het tectorium-dak zagen.

Alle noodige mallen kunnen dan naar die teekening of dien "uitslag" zooals het technische woord luidt, vervaardigd worden.

Behalve het houtmagazijn vindt men onder den mallenzolder nog een kuiperij en een drooginrichting, waar 's winters het natte waschgoed van de Wassenaer gedroogd wordt met behulp van daartoe ingerichte kachels. In den zomer kan dat drogen natuurlijk gemakkelijker in de buitenlucht geschieden.

Wij keeren nu op onze schreden terug tot nabij de coupure en gaan de lange loopbrug over, die het natte dok in tweeën deelt, en waarlangs de "Anna Paulowna" gemeerd ligt.

Dit schip, zichtbaar op de illustratie der monitor-kappen, is met de Admiraal van Wassenaer en het Wachtschip nog een overblijfsel uit den tijd der zeilschepen en verschilt dan ook geheel van alle oorlogschepen, die tegenwoordig gebouwd worden. De laatste diensten die het schip in compleeten toestand gedaan heeft zijn ten goede gekomen aan Rotterdam, alwaar de Anna Paulowna jarenlang datgene was, wat de Wassenaer voor Amsterdam is. Nu nog, hoewel het schip geheel afgetakeld is, wordt een deel er van gebruikt wanneer de Wassenaer geen ruimte genoeg voor alle jongens aanbiedt.

Van de loopbrug af hebben wij een goed uitzicht op het "Groot Magazijn", een werkstuk uit het jaar 1656, toen het blijkens de inscriptie boven de waterpoort, op de afbeelding zichtbaar, "in negen maenden tot gebruyck gebracht" werd. Het is een solide gebouw, dat midden in het water staat en nu reeds meer dan twee eeuwen gediend heeft tot het in voorraad houden van allerlei artikelen zoowel voor de bouw als voor de uitrusting van schepen.

Al is de inwendige betimmering ook van tijd tot tijd naar de behoefte gewijzigd, de muren zijn onaangetast gebleven en hebben steeds den last gedragen hoe groot die dikwijls was. Dit gebouw is dan ook een goed voorbeeld hoe onze voorvaderen niet alleen degelijk, maar tegelijk ook vlug konden werken. Dat men in die tijden niet zuinig was met het maken van beeldhouwwerk aan de huizen, blijkt mede uit de groote zinnebeeldige voorstellingen die boven twee der gevels zijn aangebracht en waarvan er een op de afbeelding van de waterpoort te zien is, de andere kan straks door ons bezichtigd worden.

Nu wenden wij ons links en overzien daarbij het geheele voorgedeelte der werf dat meestal een vrij kalm uiterlijk heeft. Het kan er echter, dank zij de vier hellingen die zich daar bevinden, ook heel anders toegaan.

Dikwijls komt dit wel niet voor, daar bij de kostbaarheid der tegenwoordige schepen het aantal dat tegelijk in aanbouw is, in den regel niet groot is.

Vroeger, in den tijd der houten zeilschepen, die in vergelijking lang zoveel geld niet kostten, was dit anders. Bijvoorbeeld in 1851, toen de werf te Amsterdam 10 hellingen telde, waren deze alle bezet met schepen in aanbouw. Zulk een tijd zal wel niet zoo licht terugkeeren, doch nog niet lang geleden, in 1891, waren toch ook 2 der hellingen op de voorwerf noodig voor het bouwen van de "Bellona" en de "Zeehond". De bijgaande afbeelding stelt deze beide schepen op de helling voor, gereed tot tewaterlating. Het rechtsche, de "Bellona" is blijkens de drukte er om heen juist op het punt den doop te ondergaan.

Behalve de hellingen en een aantal kleine bergplaatsjes alsmede een groote houten loods waar de wekelijksche uitbetaling van het loon aan de werklieden plaats heeft, zijn er op de voorwerf nog slechts een paar merkwaardigheden aan te wijzen.

Een er van is een vierkant houten gebouwtje dat zeer dreigend de monding van een zwaar kanon laat zien, alsof het gereed was om de werf te beschieten. Het is echter een zeer onschuldige namaak van een kanon, waaromheen op eenvoudige wijze een geschuttoren van een monitor is nagebootst. Het geheel dient tot exercitie voor de bemanning voor der oorlogsvaartuigen; de oefeningen in werkelijke geschuttorens zouden op den duur te kostbaar worden.

Een ander gebouwtje aan den waterkant bevat eene inrichting tot het maken van paraffine-modellen van sche-

 

Blz. 551

 

pen; met deze modellen worden proeven genomen om den wederstand te bepalen dien zij van het water ondervinden wanneer zij daardoor heen gesleept worden.

Hieruit wordt dan afgeleid welk vermogen aan de machines der schepen gegeven moet worden voor het bereiken van de verlangde vaart.

Wij zijn nu aan het eind van onze wandeling gekomen.

Voor een eerste kennismaking met de werf is zij al uitgestrekt genoeg geweest. Voor hen die zich er toe aangetrokken gevoelen is er evenwel veel onder het terloops waargenomen, dat tot een latere meer gedetailleerde bechouwing uitlokt.

Nu wij ons weder naar de poort der werf wenden valt onze blik op de huizenrij, die door de poort afgebroken wordt. Hierin waren vroeger de woningen voor de werfautoriteiten gevestigd, tegenwoordig echter voor grootste deel alleen hunne bureaux.

Ter vervanging dier woningen is het groote gebouw gesticht dat nu recht tegenover de Kweekschool voor de Zeevaart een sieraad van de werf uitmaakt, zooals eenigszins op te maken is uit de afbeelding van het algemeen aanzicht der werf.

Alvorens nu de rol van geleider, tot hiertoe door mij gespeeld, op te geven, druk ik de hoop uit dat de in gedachte gemaakte wandeling zal mogen medewerken om het vage denkbeeld, dat velen in den lande hebben van eene Marinewerf in het algemeen en van die te Amsterdam in het bijzonder, een juister vorm te geven. Moge daardoor bij sommige lezers belangstelling gewekt, en bij anderen de reeds bestaande belangstelling versterkt worden!

 

Amsterdam, Mei '95.